Het is vreemd om wakker te worden in een stil huis. Geen
geslof door de gang, geen zacht gesnurk uit de slaapkamer. Mika heeft de hele
nacht in de grote slaapkamer doorgebracht en ze ligt er nog steeds, ineengerold
op een schapenvel. Sapphir heeft tegen haar gewoonte in, ook in de slaapkamer
geslapen. Nu ligt ze op een stoel onder de tafel, in een zelfde krul.
Clandestino is vanmorgen niet komen opdagen bij de achterdeur. Alsof hij weet
dat mijn moeder er niet is om hem eten te geven.
Het is vreemd om een zee van tijd te hebben. En om stil te
zijn. Niet hoeven hard en duidelijk te praten en niet alles drie keer herhalen.
Het voelt een beetje raar in mijn keel.
Weggaan was moeilijk. Even moeilijk als ik mij voorgesteld
had, maar minder erg dan ik gevreesd had. Mijn vader huilde en was boos. Hij
voelde zich verraden. Dat liet hij ons verstaan op een pijnlijke manier. Ik
ging niet in op zijn beschuldigingen. Ik liet ze langs mij heen fladderen en
wegwaaien als papiertjes waarop je onzin schrijft als je erg boos of erg
verdrietig bent.
Mijn moeder was stil en keek niet om, toen ze naar de auto
stapte.
Mijn vader werd opgehaald door twee aardige ambulanciers. Ze
waren lief en geduldig met hem en attent voor mij. Ik liet mijn vader nog wat
razen. Hij wou een revolver. Als kind heb ik dat ook ooit eens gehoord. Ik
stelde vast dat ik nu, vijftig jaar later, niet meer zo kwetsbaar ben, en dat
voelde goed. Ik hield zijn arm vast en toen hij kalmer werd, keek ik naar hem
en vroeg ik me af wat ik nu precies voelde. En ik kon alleen bedenken dat het
het topje van een ijsberg was. Dat alles wat zich afspeelt tussen ouders en
kinderen hopeloos ingewikkeld is. Zoveel jaren met elkaar omgaan zonder dat je
daar ooit bewust voor gekozen hebt, zoveel meegemaakt en zoveel geschiedenis
die mij vooraf is gegaan. En zoveel
persoonlijkheid in één lichaam. De afgelopen maanden heb ik van mijn ouders zon
en schaduw gezien en na al die tijd vind ik nog steeds geen woorden om hen te
typeren.
Aankomen was gemakkelijker. We werden omringd door
vriendelijkheid. De ambulanciers verzekerden mij dat dit het beste rusthuis van
de streek is. Zij kunnen het weten, ze komen overal. “Honderd, nee duizend keer
beter dan in Thuir”, zei een van hen. Op zulke momenten kun je kleine opstekers
gebruiken.
Op de kamer wachtte Sandrine ons op. Een welkome afleiding
voor mijn vader, iets minder gesmaakt door mijn moeder. We maakten kennis met
de vervangster van de afdelingsverantwoordelijke, de hoofdverpleegster en een
paar verzorgsters. Op het eerste gezicht allemaal erg lief en wat me opviel,
ook erg vriendelijk met elkaar.
Clara en ik pakten de koffers uit en herschikten de kamer
wat. De bedden naast elkaar, zoals thuis. Overal zakdoekjes binnen handbereik,
het scheerapparaat in zijn oplaadstation, de vogeltjesklok voorlopig op de
kast.
Mijn moeder werd plots erg moe en wou op het bed gaan
liggen. We toonden haar het belletje en ik drukte haar op het hart dat ze alles
moest vragen wat ze nodig had. Mijn vader probeerde zijn nieuwe fauteuil en sputterde
niet.
Toen we weggingen zei verpleegster Marie nog dat we ons niet
schuldig moesten voelen. Natuurlijk niet. Maar ik huilde toch nog een beetje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten