woensdag 4 januari 2012

Weggaan en aankomen


Het is vreemd om wakker te worden in een stil huis. Geen geslof door de gang, geen zacht gesnurk uit de slaapkamer. Mika heeft de hele nacht in de grote slaapkamer doorgebracht en ze ligt er nog steeds, ineengerold op een schapenvel. Sapphir heeft tegen haar gewoonte in, ook in de slaapkamer geslapen. Nu ligt ze op een stoel onder de tafel, in een zelfde krul. Clandestino is vanmorgen niet komen opdagen bij de achterdeur. Alsof hij weet dat mijn moeder er niet is om hem eten te geven.

Het is vreemd om een zee van tijd te hebben. En om stil te zijn. Niet hoeven hard en duidelijk te praten en niet alles drie keer herhalen. Het voelt een beetje raar in mijn keel.

Weggaan was moeilijk. Even moeilijk als ik mij voorgesteld had, maar minder erg dan ik gevreesd had. Mijn vader huilde en was boos. Hij voelde zich verraden. Dat liet hij ons verstaan op een pijnlijke manier. Ik ging niet in op zijn beschuldigingen. Ik liet ze langs mij heen fladderen en wegwaaien als papiertjes waarop je onzin schrijft als je erg boos of erg verdrietig bent.

Mijn moeder was stil en keek niet om, toen ze naar de auto stapte.

Mijn vader werd opgehaald door twee aardige ambulanciers. Ze waren lief en geduldig met hem en attent voor mij. Ik liet mijn vader nog wat razen. Hij wou een revolver. Als kind heb ik dat ook ooit eens gehoord. Ik stelde vast dat ik nu, vijftig jaar later, niet meer zo kwetsbaar ben, en dat voelde goed. Ik hield zijn arm vast en toen hij kalmer werd, keek ik naar hem en vroeg ik me af wat ik nu precies voelde. En ik kon alleen bedenken dat het het topje van een ijsberg was. Dat alles wat zich afspeelt tussen ouders en kinderen hopeloos ingewikkeld is. Zoveel jaren met elkaar omgaan zonder dat je daar ooit bewust voor gekozen hebt, zoveel meegemaakt en zoveel geschiedenis die mij vooraf is gegaan.  En zoveel persoonlijkheid in één lichaam. De afgelopen maanden heb ik van mijn ouders zon en schaduw gezien en na al die tijd vind ik nog steeds geen woorden om hen te typeren.

Aankomen was gemakkelijker. We werden omringd door vriendelijkheid. De ambulanciers verzekerden mij dat dit het beste rusthuis van de streek is. Zij kunnen het weten, ze komen overal. “Honderd, nee duizend keer beter dan in Thuir”, zei een van hen. Op zulke momenten kun je kleine opstekers gebruiken.

Op de kamer wachtte Sandrine ons op. Een welkome afleiding voor mijn vader, iets minder gesmaakt door mijn moeder. We maakten kennis met de vervangster van de afdelingsverantwoordelijke, de hoofdverpleegster en een paar verzorgsters. Op het eerste gezicht allemaal erg lief en wat me opviel, ook erg vriendelijk met elkaar.

Clara en ik pakten de koffers uit en herschikten de kamer wat. De bedden naast elkaar, zoals thuis. Overal zakdoekjes binnen handbereik, het scheerapparaat in zijn oplaadstation, de vogeltjesklok voorlopig op de kast.

Mijn moeder werd plots erg moe en wou op het bed gaan liggen. We toonden haar het belletje en ik drukte haar op het hart dat ze alles moest vragen wat ze nodig had. Mijn vader probeerde zijn nieuwe fauteuil en sputterde niet.

Toen we weggingen zei verpleegster Marie nog dat we ons niet schuldig moesten voelen. Natuurlijk niet. Maar ik huilde toch nog een beetje. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten