zaterdag 15 oktober 2011

Rusthuis gevonden

Een paar dagen geleden wou ik met mijn moeder het rusthuis van Thuir en dat van Sorède bezoeken. De dag begon slecht want mijn moeder had weinig geslapen, ze had overal pijn en nog wat klachten. Twee rusthuizen op een dag vond ze teveel en ik gaf haar gelijk. Ik vergeet soms dat dit soort uitstapjes voor haar veel zwaarder zijn dan voor mij. We zouden enkel naar Sorède rijden en Thuir op een andere keer doen. In de loop van de voormiddag knapte ze zienderogen op en na de siësta stond ze paraat, gekleed in de Franse kleuren: een rode rok, een witte blouse en een blauw jasje. Ze gaf een kus aan haar man en vertelde min of meer luchtig dat we een rusthuis gingen bezoeken. Hoewel ik het onderwerp rusthuis dagelijks aansnijd, reageerde mijn vader hoogst verbaasd en raakte hij in paniek. Hij begon te huilen en te dreigen en toonde het hele scala van emoties waar ik al een tijdje op zat te wachten. Ze gaan me in een kot steken, snikte hij. Mijn moeder trok haar jasje uit en zei: ik ga niet. De moed begon me in de schoenen te zakken. Ik probeerde zacht in te praten op mijn vader en hem tot rede te brengen. Maar het enige wat ik bereikte was dat hij er boos het zwijgen toe deed. Ik nam mijn moeder bij de arm en leidde haar naar buiten, mijn vader achterlatend bij verzorgster Sandrine, die gelukkig zijn lieveling is.

Tijdens de heenrit vroeg mijn moeder drie keer of het nog ver was. Daarna vroeg ze of we Le Boulou al gepasseerd waren en concludeerde ze dat het inderdaad erg ver was. En tenslotte vroeg ze zich af of ze daar een WC zouden hebben, want ze moest eigenlijk heel dringend. Ik zei voor de vijfde keer dat het niet ver meer was, probeerde haar aandacht te vestigen op het prachtige gebergte waar we doorreden en gaf wat meer gas.

Lichtjes overspannen kwamen we aan in La Vallee Heureuse waar we godzijdank bijzonder vriendelijk werden ontvangen en waar de WC vlakbij de inkom was. Een jonge verpleegster leidde ons rond en toonde ons de lichte kamers, de mooie patio, de gezellige zitruimtes en heerlijke kijk op de bergen. Hier en daar zaten groepjes mensen, te lezen, te puzzelen, te praten of te rusten. De voordeur stond gewoon open en sommigen zaten in de voortuin.

We kregen een tweepersoonskamer te zien en de verpleegster vroeg of we nog vragen hadden. Mijn moeder schudde haar hoofd en dus stelde ik in haar plaats de belangrijke vragen: of ze een koelkast mogen hebben op de kamer en of ze 's middags wijn krijgen bij het eten. Ja hoor, ieder krijgt een karafje bij het eten en 's zondags geven we een aperitief, antwoordde ze. Ik had haar kunnen omhelzen. Meer nog, ik had mezelf meteen op de wachtlijst willen laten plaatsen.

Bleven nog de vragen over die wachtlijst. Voor de afdeling waarvoor mijn ouders in aanmerking zouden komen, schatte ze een wachttijd van ongeveer zes maand.

Ik was lichtjes in feeststemming en bood mijn moeder aan om een glaasje wijn te gaan drinken in het dorp. We kunnen thuis ook wijn drinken, zei ze. Alleen bij de apotheker wou ze nog even stoppen voor een doosje Dolipran. Ik weigerde en startte een preek over te veel medicijnen, waarop ze niets antwoordde. De hele terugrit bleef het stil in de auto.

Thuis bracht ze verslag uit aan Sandrine en mijn vader en ze gaf toe dat ze gecharmeerd was door de mooie omgeving en de vriendelijke ontvangst.

Mijn vader kocht ik om met een boterham met krabsla en een crème brulée en tegen bedtijd was hij weer spraakzaam en zelfs vriendelijk. Waarschijnlijk was hij de hele paniek weer vergeten.

Toen ik mijn moeder instopte zag ik aan haar voorhoofd dat ze diep aan het nadenken was. Ik vroeg wat er was en ze antwoordde: Als we nog 60 jaar moeten wachten, dan zijn we toch al dood tegen dat we naar Sorède moeten gaan?

Jammer dat ik het moest rechtzetten, want het was voor haar waarschijnlijk een fijne gedachte.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten